[Een blogje van september 2013]
Soms vraagt iemand of je wel eens een rotboek hebt gelezen. Een boek dat zo tegenviel dat je je belazerd voelde toen je het uit had. Bij mij komt het antwoord dan altijd direct, met een enthousiaste, nog altijd actieve wrok. Ja! De Kleine Vriend van Donna Tartt. Een boek dat hónderden pagina’s lang beloofde interessant te worden en toen na een lange worsteling uit was zonder dat dat was gebeurd.
Ik heb nog nooit iemand gesproken die De Kleine Vriend een goed boek vond (al kan dat komen door mijn agressieve benadering van het onderwerp). Het Puttertje is vast heel mooi en de Verborgen Geschiedenis was vakwerk, maar de Kleine Vriend, grrrrr. Ik wil het niet horen. De Kleine Vriend gaf me clichés waar ik verrast wilde worden. Sleepte op afstand door terwijl ik meegesleurd wilde worden. Het boek beloofde veel, op basis van het eerste boek van Tartt, op basis van de recensies en kabbelde op die beloftes door, uren van mijn leven meepikkend. Ik weet nog flarden van het verhaal. De zuidelijk Amerikaanse sfeer. De zinderende hitte. Dat de hoofdpersoon op zoek ging naar wat er gebeurd was met haar verdwenen broertje. Hoe ze de hele tijd oefende met onder water zwemmen om aan het eind van het boek, suprise!, inderdaad te ontsnappen aan een enge man door heel lang onder water te blijven. En ik weet nog heel goed hoe ik er niet inkwam. Ik leefde niet mee, ik was niet benieuwd en ik bleef maar lezen omdat ik niet kón geloven dat dit het was, dat het zou blijven kabbelen. Er zou een draai komen, ik wist het zeker. Tartt zou me straks – nog één bladzijde- verbijsteren met een briljante twist waardoor ik dit saaie verhaal in een heel ander licht zou zien.
600nogwat bladzijden later bleek dat dus niet zo te zijn.
Ik was 22 toen ik het las, misschien te ongeduldig, te wijsneuzig, te kritisch. Je zou kunnen zeggen, herlees het. Dat kan, ik heb het hier nog staan. Maar ik zou gek zijn om een boek dat ik doorlas vanuit een misplaatste meegaandheid (ach, het zal zo horen, het komt nog wel, ik moet er in mee groeien, het is toch knap neergezet) opnieuw een kans te geven. Het zou me een deurmat maken.
Ik gaf boeken best vaak een kans, totdat de Kleine Vriend kwam. Nu ben ik voorzichtig. Zo’n lezer die na tien bladzijden een boek weglegt omdat het niet pakt. Wat zeg ik, ik gaf mensen best vaak een tweede kans totdat de Kleine Vriend kwam. Nu niet meer. Nu ga ik alleen nog voor de eerste indruk. Nooit zal ik nog een uur steken in iets of iemand wanneer er ook maar een procent kans is dat het tegenvalt zodra ‘ie uit is.
Cynisch heb je gemaakt, Kleine Vriend. Met je poppenhoofd.